Gewelddadig extremisme en extremistische overtuigingen: Individuele verschillen en determinanten vanuit geïntegreerd perspectief

Anja Hermans
Persbericht

Gewelddadig extremisme en extremistische overtuigingen: Individuele verschillen en determinanten vanuit geïntegreerd perspectief

Gewelddadig extremisme: directe en indirecte oorzaken

“Ingrijpen op factoren die in werkelijkheid geen oorzaken zijn van gewelddadig extremisme, maakt preventie zinloos”.

Radicalisering en extremisme. Deze begrippen zijn quasi niet meer uit het nieuws weg te slagen. Maar hoe valt gewelddadig extremisme te verklaren? Kunnen de blootstelling aan extremistische boodschappen via nieuwe sociale media en iemands persoonlijke neiging tot gewelddadig extremisme ons iets wijzer maken? En hoe komt iemands persoonlijke neiging tot gewelddadig extremisme tot stand? Zouden cumulatieve lage sociale integratie en subjectieve aliënatie een rol spelen?

RADICALISERING? EXTREMISME?Beide begrippen worden dikwijls met elkaar verward. Radicalisering omvat het proces van een groeiende bereidheid tot, en betrokkenheid bij gewelddadig extremisme, maar dient niet verward te worden met radicalisme als ideologie -welke gevestigde normen en het gevoerde beleid dan wel kunnen uitdagen- maar daarom niet noodzakelijk leidt tot geweld. Bij gewelddadig extremisme is er geen plaats voor diversiteit of een compromis en wordt geweld steeds als een legitiem middel aanzien om het doel te bereiken. Ofwel ben je voor hen, ofwel ben je tegen hen, een deel van het probleem of een deel van de oplossing.

CAUSALITEITWat belangrijk is om te onderzoeken is het causaal mechanisme (het mechanisme dat aan het werk is in een oorzaak-gevolg relatie) welk het plegen van gewelddadig extremisme initieert. Zowel de interactie tussen het individu én de omgeving dient onder de loep genomen te worden, in plaats van deze zoals in veel (criminologisch) onderzoek apart te behandelen. Sociale factoren kunnen dan weer een antwoord bieden over het waarom jongeren gewelddadig extremisme moreel gaan ondersteunen.

RESULTATENHet onderzoek is gebaseerd op een secundaire data-analyse van het samenwerkingsverband tussen de UGent en de UCL in het kader van het RADIMED-project, waar 6020 jongeren aan deelnamen. Er blijkt een causaal mechanisme aan het werk te zijn tussen de blootstelling aan extremistische boodschappen via nieuwe sociale media in interactie met iemands persoonlijke neiging tot gewelddadig extremisme waardoor we het plegen van gewelddadig extremisme tegenover personen en eigendommen daadwerkelijk kunnen verklaren. In de zoektocht over het hoe iemand een persoonlijke neiging tot gewelddadig extremisme ontwikkeld, blijkt dat cumulatieve lage sociale integratie in wisselwerking met subjectieve aliënatie een significante rol te spelen. Dit interactie-effect blijkt stabiel voor zowel de morele ondersteuning voor links, rechts en religieus gewelddadig extremisme.

PREVENTIEDe focus aangaande preventie van gewelddadig extremisme dient zich te richten naar structurele preventie, welke de groepsprocessen en individuele strains/onrechtvaardigheid aanpakken, de voedingsbodem van gewelddadig extremisme. Jongeren die op zoek zijn naar hun eigen identiteit en daarbij in een fase in hun leven zitten waarbij ze geconfronteerd worden met persoonlijke onzekerheden, zijn ontvankelijker voor gewelddadig extremisme, aangezien extremistische ideologieën en extremistische groeperingen aan deze jongeren een helder en duidelijk antwoord en oplossingen kunnen aanbieden omtrent hun vragen en zorgen. Ze bieden onzekere mensen een zwart/wit-ideologie aan, waaronder eigen normen en waarden (wat goed en wat slecht is) en strikte gedragsregels. Deze normen, waarden en gedragsregels kunnen persoonlijke onzekerheid verminderen, bieden een gevoel van sociale acceptatie en een gevoel er thuis te horen, maar verhogen daarbij de kans op de neiging tot gewelddadig extremisme of het plegen van gewelddadig extremisme doordat extremistische ideologieën en extremistische groeperingen deze zaken aanbied die in de maatschappij niet gevonden worden of waar de maatschappij faalt om deze aan te bieden.

Inzake preventie opteren we daarom voor een holistische benadering, dus zowel situationele en sociale preventiemaatregelen. De uitbouw van het bestaande sociale beleid is hierbij cruciaal evenals de uitwerking van lokale en regionale werkvormen, aangezien gewelddadig extremisme frequent verbonden is met persoonlijke ervaringen en lokale omstandigheden.

Het vertrouwen in de autoriteiten en de noodzaak om dit vertrouwen in de autoriteiten te herstellen dient de primaire focus te zijn inzake preventie. De sensibilisatie van ambtenaren (in het bijzonder de politie) is naar onze overtuiging de beste manier om het probleem aan te pakken. Aangezien de politie rechtstreeks met de bevolking in contact komt, dienen zij bewust gemaakt te worden van de reële percepties van wantrouwen en onrechtvaardigheid, alsook hoe deze percepties versterkt kunnen worden door hun acties en gedrag en welke alternatieven er zijn om te handelen in bepaalde situaties. Aangaande de preventie van online gewelddadige radicalisering dient een verschil gemaakt te worden tussen de passieve virtuele settings (websites en fora die niet extremistisch van aard zijn, maar wel gericht op een bepaald doelpubliek wat voor extremistische groepen ook aantrekkelijk kan zijn) en de actieve extremistische virtuele settings (welke websites en fora omvatten die extremistisch van aard en intentie zijn). De passieve virtuele settings bieden de mogelijkheid om stoom af te blazen en kan sommige jongeren (die zich in een voorfase van radicalisering bevinden) behoeden voor gewelddadige radicalisering en gewelddadig extremisme, aangezien deze websites en fora alternatieven aanbieden. De continuïteit van deze websites ondersteunen door middel van logistieke of financiële hulp; de bestaande moderatoren van deze websites trainen en ondersteunen in het herkennen/tegengaan van gewelddadig extremistische propaganda of het herkennen/reageren op personen die op het punt staan te radicaliseren is efficiënter in plaats van ze af te sluiten of te censureren. De actieve extremistische virtuele settings zijn een ander paar mouwen. De enige optie is om deze af te sluiten, om een duidelijk signaal te geven dat gewelddadig extremisme niet geaccepteerd of getolereerd wordt. Het risico bestaat hierbij wel, dat zulke websites op zeer korte tijd of elders terug opduiken.

Mogelijke denkpistes om preventie van gewelddadig extremisme uit te breiden zou het aanbieden van weerbaarheidstrainingen aan brede groepen van jongeren kunnen zijn, waarbij positieve en algemene vaardigheden worden aangeleerd welke morele barrières inbouwen tegen gewelddadig extremistische opvattingen en het haatdiscours dat extremistische groeperingen aanhangen. Inzetten op deradicalisering (niet te verwarren met preventie, aangezien het hier personen betreft die reeds zijn overgegaan tot het proces van gewelddadige radicalisering) kan een complementaire strategie te zijn. Geradicaliseerde personen dienen de mogelijkheid aangeboden te krijgen om het extremisme de rug toe te keren. De bestaande EXIT-programma’s in Noorwegen, Zweden en Duitsland hebben reeds hun vruchten afgeworpen en zouden in België beter onderzocht dienen te worden.  

Bibliografie

Agnew, R. (Ed.). (2004). A general strain theory approach to violence . Dayton, OH: Anderson Publishing. Agnew, R. (2006). Pressured into crime: An overview of general strain theory . Los Angeles: Roxbury. Agnew, R. (2011). Toward a unified criminology. New York: New York University Press. Altemeyer, B. (1981). Right-wing authoritarianism. Winnipeg: University of Manitoba Press. Bailey, K. (2008). Methods of social research (4th ed.). New York: The Free Press. Bandura, A. (1977). Social learning theory. Oxford, England: Prentice-Hall. Belgische Kamer van Volkvertegenwoordigers. (2012). Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van deBelgische Nationaliteit wat de vervallenverklaring van de nationaliteit betreft .  Brussel:  Retrieved fromhttp://www.dekamer.be/FLWB/PDF/53/2257/53K2257001.pdf. Bjørgo, T. (2002). Exit neo-Nazism: Reducing recruitment and promoting disengagement from racist groups(Norwegian Institute of Interantional Affairs (NUPI) working papers). Bouchrika, W. (2015,16 januari). 12 maatregelen tegen terreur: 'Vanaf vandaag al 150 militairen op straat', Knack.Retrieved from http://www.knack.be/nieuws/belgie12-maatregelen-tegen-terreur-vanaf-van… Bouhana, N., & Wikstrom, P. H. (2010). Theorizing terrorism: terrorism as moral action. A scoping studyContemporary Readings in Law and Social Justice, 2 , 9-79. Bunge, M. (2001). Scientific Realism: Selected Essays by Mario Bunge . Amherst, New York: Prometheus Books. Bunge, M. (2003). Emergence and convergence: Qualitative novelty and the unity of knowledge . Toronto: Universityof Toronto Press. Carlisle, R. P. (Ed.). (2005). Encyclopedia of politics: the left and the right, Volume 2: The Right . Thousand Oaks:Sage Publications. Cattebeke, H. (2015, 05 maart). Snel interventieteam en ex-jihadi’s moeten radicalisering aanpakken, DeStandaard. Retrieved from http://www.standaard.be/cnt/dmf20150305_01563145 Cima, M., Merckelbach, H., Nijman, H., Knauer, E., & Hollnack, S. (2002). I can’t remember your honor: Offenderswho claim amnesia. German Journal of Psychiatry, 5(1), 24-34. Clerix, K. (2008, 28 mei). Strijd tegen radicalisme in tweede versnelling.   Retrieved 26 oktober, 2014, from http:www.mo.be/fr/node/19427 Conway, M. (2012). From al-Zarqawi to al-Awlaki: The Emergence of the Internet as a new form of violent radicalmilieu. CTX: Combating Terrorism Exchange, 2(4), 12-22. Coolidge, F. l., & Wynn, T. (2001). Executive functions of the frontal lobes and the evolutionary ascendancy ofHomo sapiens. Cambridge archaeological journal, 11 (02), 255-260. Coolsaet, R. (2005). Het Islamitisch terrorisme. Percepties wieden en kweekvijvers dreggen. Justiële verkenningen,31(2), 9-27. Corens, S. (2008). Op zoek naar een betere wereld: Islamitisch gefundeerde radicalisering binnen een Europesecontext. Een psychosociale analyse MENARG Working paper n°4. Gent: Middle East and North AfricaResearch Group. Cullen, F. T., & Agnew, R. (2003). Criminological theory. Oxford: Oxford University Press. Daniels, J. (Ed.). (2008). Race, civil rights, and hate speech in the digital era  (Vol. 5). Cambridge: The MIT Press. De Pelsmacker, P., & Van Kenhove, P. (2006). Marktonderzoek, methoden en toepassingen (2de editie).Amsterdam: Pearson Education. de Waal, F. B. M. (2006). The Most Bipolar Ape General Psychologist, 41(1), 9-10. De Waele, M., Pauwels, L., Ponsaers, P., Schils, N., & Easton, M. (2013). De overbodige punitieve reactieve totuitbreiding van de wet op private milities. Orde van de Dag, 61, 20-28. Debroux, S., & Wouters, F. L. (2010). CoPPRa als preventie tegen. Retrieved September.  Retrieved 25 oktober,2014, from http://www.coppra.eu/dl%5C10_IREU_NL-CoPPRa.pdf Declerck, N., & Pauwels, L. (2010). Individu, omgeving en de verklaring van jeugdcrimineel gedrag. Een toets intwee stedelijke settings . Antwerpen: Maklu uitgevers nv. Deflem, M. (Ed.). (2004). Terrorism and counter-terrorism: Criminological perspectives (Vol. 5). Oxford: ElsevierScience. Demant, F., Slootman, M., Buijs, F., & Tillie, J. (2008). Teruggang en uittreding: Processen van deradicaliseringontleed. Durkheim, E. (1951). Suicide. New York: Free Press. Easton, M., De Waele, M., Schils, N., Pauwels, L., & Verhage, A. (2013). Is er plaats voor'radicalisme' in onzedemocratische maatschappij? ORDE VAN DE DAG: CRIMINALITEIT EN SAMENLEVING, 62, 5-16. Elster, J. (2007). Explaining social behavior: More nuts and bolts for the social sciences . Cambridge: CambridgeUniversity Press. Farrington, D. P. (2007). Childhood risk factors and risk-focused prevention. In M. Maguire, R. Morgan & R. Reiner(Eds.), The Oxford handbook of criminology (Vol. 4, pp. 602-640). Oxford: Oxford University Press. Fermin, A. (2009). Islamitische en extreem-rechtse radicalisering in Nederland: Risbo, Erasmus UniversiteitRotterdam. Finifter, A. W. (1970). Dimensions of political alienation. The American political science review, 64(2), 389-410. Gavray, C., Fournier, B., & Born, M. (2012). Nonconventional/illegal political participation of male and femaleyouths. Huma Affairs, 22(3), 405-418. Good, I. J., & Mittal, Y. (1987). The Amalgamation and Geometry of Two-by-Two Contingency Tables. The Annalsof Statistics, 15(2), 694–711. Hagan, J. (1993). Research Methods in Criminal Justice and Criminology 3d ed New York: Macmillan. Haines, K. (2009). Understanding youth offending: Risk factor research, policy and practice . Cullompton: WillanPublishing. Heitmeyer, W., & Anhut, R. (2008). Disintegration, recognition, and violence: A theoretical perspective. Newdirections for youth development, 2008(119), 25-37. Hermans, A. (2014). Genderverschillen in de relatie zelfgerapporteerd extremistisch geweld en radicale socialemedia bij jongeren: een empirische toets . Vakgroep Strafrecht en Criminologie. Universiteit Gent. Hirschi, T. (1969). Causes of Delinquency. Berkeley: University of California Press. Hirschi, T. (1979). Separate and unequal is better. Journal of Research in Crime and Delinquency, 16 , 34-38. Hirschi, T., & Gottfredson, M. (1990). A General Theory of Crime . Stanford: Stanford University Press. Hoffer, E. (1951). The true believer : thoughts on the nature of mass movements . New York: Harper and Row. Hogg, M. A., Meehan, C., & Farquharson, J. (2010). The solace of radicalism: Self-uncertainty and groupidentification in the face of threat. Journal of Experimental Social Psychology, 46(6), 1061-1066. Hough, M., Jackson, J., Bradford, B., Myhill, A., & Quinton, P. (2010). Procedural justice, trust, and institutionallegitimacy. Policing, 4(3), 203-210. Kleemans, E. R., Weerman, F. M., & Enhus, E. (2007). Theoretische vernieuwing in de criminologie. Tijdschrift voorCriminologie, 49(3), 239-251. Kuhn, T. (1970). The structure of scientific revolutions. Chicago: University of Chicago Press. Liska, A. E., Krohn, M. D., & Messner, S. F. (1989). Strategies and requisites for theoretical integration in the studyof crime and deviance. In S. F. Messner, M. D. Krohn & A. E. Liska (Eds.), Theoretical integration in thestudy of deviance and crime: Problems and prospects . New York State University Of New York At Albany. Marsden, P. V., & Wright, J. D. (2010). Handbook of survey research (2nd ed.). Bingley: Emerald Group. Mazarr, M. J. (2004). The psychological sources of Islamic terrorism. Policy review, 125, 22-39. Mc Cauley, C., & Moskalenko, S. (2008). Mechanisms of political radicalization: Pathways to terrorism. Terrorismand Political Violence, 20(3), 415-433. McEwen, B. C. (2007). Physiology and neurobiology of stress and adaptation: central role of the brain.Physiological reviews, 87(3), 873-904. Moghaddam, F. M. (2005). The staircase to terrorism: a psychological exploration. American Psychologist, 60(2),161-169. Nielsen, S. F. (2012). Introduction to general and generalized linear models. Journal of Applied Statistics, 39(4),923-924. Noppe, J., Ponsaers, P., De Ruyver, B., & Easton, M. (2011). Preventie en radicalisering in België . Antwerpen: Maklu.Pauwels, L. (2012a). Op zoek naar de oorzaken van criminaliteit? Een inleiding in de etiologische criminologie .Gent: Academia Press. Pauwels, L. (2012b). Hoe invariant is de interactie tussen criminele geneigdheid en blootstelling aancriminologische morele settings in subgroepen naar geslacht en imigratieachtergrond. In M. De Bie, R.Roose & M. Vandenbroeck (Eds.), Liber Amicorum Nicole Vettenburg: maatschappelijk engagement: eenbesef van kwetsbaarheid  (pp. 51-69). Gent: Academia Press. Pauwels, L. (2012c). Toegepaste statistiek met SPSS voor criminologen. Antwerpen-Apeldoorn: Maklu. Pauwels, L. (2013). Basishandboek kwantitatieve methoden van criminologisch onderzoek . Gent: Academia Press. Pauwels, L., & De Ruyver, B. (2015). Preventie van gewelddadig extremisme en terrorisme In P. Loobucyk (Ed.), Delokroep van IS. Kalmthout: Pelckmans. Pauwels, L., Ponsaers, P., & Svensson, R. (2010). An analytical perspective on the study of crime as social fact andindividual act. In L. Pauwels (Ed.), Social disorganisation, offending, fear and victimisation: findings fromBelgian studies on the urban context of crime . Den Haag: Boom Juridische Uitgevers. Pauwels, L., Schils, N., Laffineur, J., Brion, F., Verhage, A., De Ruyver, B., & Easton, M. (2014). Explaining andUnderstanding the Role of Exsposure to New Social Media on Violent Extremism. An IntegrativeQuantitative and Qualitative Approach Gent: Belspo. Pearl, J. (2000). Causality: models, reasoning and inference  (Vol. 29). Cambridge: MIT press. Planchar, R. (2006, 08 september). De nouvelles découvertes, La Libre Belgique . Retrieved from http:www.lalibre.be/actu/belgique/de-nouvelles-decouvertes-51b88ff5e4b0… Ponsaers, P., De Ruyver, B., Easton, M., Verhage, A., Noppe, J., Hellinckx, J., & Vandevelde, M. (2010).Onderzoeksrapport polarisering en radicalisering: een integrale preventieve aanpak. Pratt, D. (2010). Religion and terrorism: Christian fundamentalism and extremism. Terrorism and PoliticalViolence,, 22(3), 438-456. Säkerhetspolisen. (2009). Våldsam politisk extremism: antidemokratiska grupperingar på yttersta höger-ochvänsterkanten. Stockholm: Säkerhetspolisen. Sampson, R. J., & Laub, J. H. (1993). Crime in the making: Pathways and turning points through life . Cambridge:Harvard University Press. Schmid, A. P. (2011). The Definition of Terrorism. In A. P. Schmid (Ed.), The Routledge Handbook of TerrorismResearch (pp. 86-87). London & New York: Routledge. Schmid, A. P. (2013). Radicalisation, de-radicalisation, counter-radicalisation: A conceptual discussion andliterature review The Hague: ICCT Research Paper. Simi, P., & Futrell, R. (2006). Cyberculture and the endurance of white power activism. Journal of Political andMilitary Sociology, 34(1), 115-142. Smith, E. E., & Jonides, J. (1999). Storage and executive processes in the frontal lobes. Science, 283(5408),1657-1661. Somers, B., De Wever, B., Bonte, H., & Creemers, J. (2013). Informatiebrochure: Beheersen vanmoslimradicalisering, handreiking voor beleid en praktijk Retrieved 25 oktober, 2014, from http:binnenland.vlaanderen.be/sites/default/files/handleiding_beheersen… Srole, L. (1956). Social integration and certain corollaries: An exploratory study. American Sociological Review,21(6), 709-716. Sunshine, J., & Tyler, T. R. (2003). Moral solidarity, identification with the community, and the importance ofprocedural justice: The police as prototypical representatives of a group's moral values. SocialPsychology Quarterly, 66(2), 153-165. Sutherland, E. H. (1947). The principles of criminology. Philadelphia J. B. Lippincott Company. Tacq, J. (1992). Van probleem naar analyse. De keuze van een gepaste multivariate analysetechniek bij eensociaal-wetenschappelijke probleemstelling . Lier: Academisch Boekencentrum. Thornberry, T. P., & Krohn, M. D. (2000). The self-report method for measuring delinquency and crime. Criminaljustice, 4(1), 33-83. Tyler, T. R. (2006). Why people obey the law . Princeton: Princeton University Press. Tyler, T. R., & Fagan, J. (2008). Legitimacy And Cooperation: W hy Do People Help the Police Fight Crime in TheirCommunities? Ohio State Journal of Criminal Law, 6(1), 231-275. Van den Bos, K. (2009). Making sense of life: The existential self trying to deal with personal uncertainty.Psychological Inquiry, 20(4), 197-217. Van den Bos, K., & Lind, E. A. (2002). Uncertainty management by means of fairness judgments. Advances inexperimental social psychology, 34, 1-60. Van den Bos, K., Loseman, A., & Doosje, B. (2009). Waarom jongeren radicaliseren en sympathie krijgen voorterrorisme: Onrechtvaardigheid, onzekerheid en bedreigde groepen. Den Haag: WetenschappelijkOnderzoek- en Documentatiecentrum. Veldhuis, T., & Bakker, E. (2007). Causale factoren van radicalisering en hun onderlinge samenhang. Vrede &Veiligheid, 36(4), 447-470. Vettenburg, N., Walgrave, L., & Van Kerckvoorde, J. (1984). Jeugdwerkloosheid, delinquentie en maatschappelijkekwetsbaarheid: een theoretisch en empirisch onderzoek naar de veronderstelde band tussen werkloosheiden delinquentie bij 17-19 jarigen. Antwerpen: Kluwer. Vold, G. B., Bernard, T. J., & Snipes, J. B. (2002). Theoretical criminology Oxford: Oxford University Press. Wikström, P. H. (2007a). Doing without knowing: Common pitfalls in crime prevention. In G. Farrell, K. J. Bowers,S. D. Johnson & M. Townsley (Eds.), Crime Prevention Studies 21 (pp. 59-80). Monsey, NY: CriminalJustice Press. Wikström, P.-O., & Treiber, K. (2007a). The role of self-control in crime causation: Beyond Gottfredson andHirschi's general theory of crime. European Journal of criminology, 4(2), 237-264. Wikström, P.-O. H. (2004). Crime as alternative: Towards a cross-level Situational Action Theory of crimecausation. In J. Mccord (Ed.), Beyond empiricism: Institutions and intentions in the study of crime.Advances in criminological theory 13 (pp. 1-37). New Brunswick: Transaction. Wikström, P.-O. H. (2005). The social origins of pathways in crime: Towards a developmental ecological actiontheory of crime involvement and its changes. In D. P. Farrington (Ed.), Integrated developmental andlife-course theories of offending. Advances in theoretical criminology 14  (pp. 211-245). New Brunswick:Transaction. Wikström, P.-O. H. (2007b). In Search of Causes and Explanations of Crime. In R. D. King & E. Wincup (Eds.), DoingResearch on Crime and Justice  (pp. 117-140). Oxford: Oxford University Press. Wikström, P.-O. H. (2010). Explaining crime as moral actions. In S. Hitlin & S. Vaisey (Eds.), Handbook of theSociology of Morality. (pp. 211-239). New York: Springer. Wikström, P.-O. H. (2014). Why crime happens: A situational action theory. In G. Manzo (Ed.), Analytical Sociology:Actions and Networks (pp. 74-94). West Sussex, UK: John Wiley & Sons. Wikström, P.-O. H., & Butterworth, D. A. (2013). Adolescent Crime. Portland: Routledge. Wikström, P.-O. H., Oberwittler, D., Treiber, K., & Hardie, B. (2012). Breaking rules: The social and situationaldynamics of young people's urban crime . Oxford: Oxford University Press. Wikström, P.-O. H., & Sampson, R. J. (2006). Introduction: Toward a unified approach to crime and its explanation.In P.-O. H. Wikström & R. J. Sampson (Eds.), The explanation of crime. Context, Mechanisms andDevelopment (pp. 1-7). Cambridge: Cambridge University Press. Woshinsky, O. (2007). Explaining Politics: Culture, Institutions, and Political Behavior. New York: Routledge. Wuthnow, R. (Ed.). (2013). The Encyclopedia of Politics and Religion: 2-volume Set. New York: Routledge.

Universiteit of Hogeschool
Master in de criminologische wetenschappen
Publicatiejaar
2015
Kernwoorden
Share this on: