De vijand van mijn vijand: mijn vriend? Het ambigue karakter van de relaties tussen nazi-Duitsland en de Arabische wereld tussen 1933 en 1945.

Ackaert Elisabeth
Persbericht

De vijand van mijn vijand: mijn vriend? Het ambigue karakter van de relaties tussen nazi-Duitsland en de Arabische wereld tussen 1933 en 1945.

 Nazi’s en Arabieren: een goede verstandhouding?

Bij het begin van het politieke jaar laait het debat over de amnestie traditiegetrouw weer op. De collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog is, naast het politieke vlak, ook in vele boeken, tijdschriften en reportages een populair onderwerp. Onze kennis over collaboratie in Vlaanderen is gering maar niet onbestaand. We weten eveneens dat dit niet enkel een Vlaamse fenomeen was. Maar hoe zit het met de samenwerking tussen nazi-Duitsland en andere landen of bevolkingsgroepen? Hierover bestaan er nog enorm veel leegtes in onze kennis, die eigenlijk een antwoord verdienen. Dit artikel werpt een blik op de relatie tussen nazi-Duitsland en de Arabieren.

Een oud Arabisch spreekwoord, dat de Arabieren hoogstwaarschijnlijk overnamen van de Britten, luidt: ‘de vijand van mijn vijand is mijn vriend’. Deze zegswijze bevat een grote bron van waarheid. Denk hierbij maar aan de goede relatie tussen Saddam Hussein en de Verenigde Staten ten tijde van de Iran-Irak oorlog in de jaren tachtig. Een gedeeld vijandschap is voor staten een reden om een bondgenootschap of een goede verstandhouding op te bouwen met andere staten. In deze scriptie willen we polsen of deze stelling ook van toepassing is op de band tussen de nazi’s en de Arabieren.

Onze zoektocht naar het antwoord op deze vraag gebeurt vanuit de twee standpunten; het Arabische standpunt en het nazistische standpunt. Anders komen we onmogelijk tot een genuanceerd antwoord.

De Arabieren

In het eerste deel van het onderzoek bekeken van de zaak vanuit het Arabische standpunt. Omdat het moeilijk is om alle Arabieren over één kam te scheren, maakten we hier een onderverdeling in vier ideologische stromingen en eventueel enkele sub-organisaties. Hierna werd elke stroming getoetst aan enkele fascistische kenmerken en werd de relatie tussen deze stroming en nazi-Duitsland onder de loep genomen.

De liberale verwesterden, de eerste stroming die we onder de loep nemen, vindt zijn oorsprong in tsaristisch Rusland. Met deze term bedoelen we de ideologie die haar ideaalbeelden in de Franse Revolutie vindt, zoals het seculiere karakter van de staat, de gelijkheid van alle mensen en het rationele denken. De nazistische ideeën stroken absoluut niet met het gedachtegoed van deze groep, en daarom verwierpen de liberale verwesterden het nazisme. Ze zochten er geen toenadering toe en wouden geen bondgenootschap op poten zetten.

De tweede groep binnen de Arabische wereld, die we nader bekijken, zijn de marxisten. Ook tussen hen en de nazi’s is er geen sprake van een bondgenootschap. Het gelijkheidsprincipe van het communisme strookte niet met de rassentheorie van Adolf Hitler.

De derde stroming, namelijk de nationalisten, hielden er een heel andere houding op na dan de marxisten of de liberale verwesterden. Maar deze nationalisten beschouwen we niet als één pot nat. We bekijken verschillende aparte organisaties, verenigingen of politieke partijen en komen telkens tot een ander resultaat. Meerdere van de besproken organisaties haalden hun inspiratie uit nazi-Duitsland (of andere fascistische machten in Europa). De Syrische Socialistische Nationale Partij baseerde zich op meerdere vlakken op nazi-Duitsland. Zij stonden onder meer als één man achter hun partijleider,  hadden een afkeer van koloniale grootmachten zoals Frankrijk of Groot-Brittannië, maakten gebruik van gewapende milities en streefden een economie na naar Duits model. Bovendien hielden zij regelmatig massa-optochten en ontwierpen zij een eigen vlag naar model van de Duitse swastika. Deze partij is het extreemst in het volgen van het Duitse model. Andere partijen of organisaties, zoals de Phalange in Libanon, Jong Egypte in Egypte of de Baathpartij in Syrië en Irak waren iets gematigder in het nastreven van het Duitse voorbeeld.

Een laatste stroming die we nader bekijken, is het panislamisme. Omdat deze stroming zo wijd en zo verschillend is, bestudeerden we de toenmalige Groot-mufti van Jeruzalem, Amin al-Husseini. Deze man, die van 1921 tot 1945 het hoogste religieuze gezag had in het toenmalige Britse protectoraat Palestina, onderhield uitermate goede contacten met de nazistische leiders. Hij zocht toenadering tot hen na de grote Arabische opstanden tegen de Britse bezetter in de jaren dertig. Hij maakte deze kentering toen de Britse machthebber geen concrete stappen ondernam om de Palestijnen meer kans op zelfbestuur te geven. De mufti, al-Husseini, geeft zelf, tijdens briefcorrespondenties met Adolf Hitler, aan dat hij interesse heeft in een Duits-Arabische samenwerking omwille van het gedeelde vijandschap tussen hen en Frankrijk en Groot-Brittannië. Een tweede belangrijke reden om toenadering tot Duitsland te zoeken, was de gezamenlijke strijd tegen de joden. Hitler probeerde de joden actief van het Europese toneel te doen verdwijnen. Al-Husseini vocht een anti-Joodse strijd uit in de Levant.

Hij motiveerde jonge Arabieren dan ook om zich aan de sluiten bij de SS, coördineerde verschillende sabotageopdrachten ten aanzien van de Britten en zorgde voor de verspreiding van anti-Britse propaganda in het Midden-Oosten.

Het spreekwoord ‘de vijand van mijn vijand is mijn vriend’ klopt voor twee van de vier onderzochte stromingen. We dienen hier wel op te merken dat dit de twee grootste en meest gevolgde stromingen waren binnen de Arabische wereld. Het marxisme en de liberale verwesterden maakten slechts een klein deel uit van de samenleving.

En de nazi’s

In welke mate zochten de nazi’s toenadering tot de Arabieren? Het antwoord hierop is verrassend. De nazi’s streefden niet bewust naar een goede relatie met de Arabieren. In de eerste instantie wilden zij een bondgenootschap sluiten met Groot-Brittannië. Dit heeft lang de absolute prioriteit gekregen van Adolf Hitler. Hiervoor meed hij een tijdlang alle contacten met de Arabische wereld. Hij wou de Britten, voor wie de Arabische wereld een koloniaal terrein was, niets in de weg leggen. Dit zou een mogelijk bondgenootschap namelijk ernstig in de weg kunnen staan.

Deze vlieger gaat ook op voor de relatie tussen Duitsland en Italië. Deze was van een groter belang dan een goede verstandhouding met de Arabische wereld. Italië, dat ook koloniale belangen had in het Midden-Oosten en Noord-Afrika, werd niets in de weg gelegd.

Hiernaast speelde ook het raciale een factor. Hitler beschouwde de Arabieren als een minderwaardig ras. Bovendien wou Hitler de veiligheid van de Duitse gemeenschap in de Arabische wereld ook niet in het gedrang brengen. Daarom probeerde hij contacten met de Arabische gezagsdragers tot een minimum te beperken. En tot slot verwijzen we naar het ‘joodse vraagstuk’. Voor Hitler was Palestina lang een dumpplaats voor Duitse joden. Dat het een Arabische staat was, was van minder groot belang.

Het idee van ‘de vijand van mijn vijand is mijn vriend’ gaat dus niet op voor nazi-Duitsland. Voor hen geldt ‘de vijand van mijn vijand is mijn vriend, indien hij mij ideologisch en strategisch kan ondersteunen’.

Bibliografie

 Boeken

  • ACHCAR, GILBERT, The Arabs and the Holocaust: the Arab-Israeli war of narratives (New York: Metropolitan Books, 2010).
  • NICOSIA, FRANCIS, The Third Reich & the Palestine Question (New Brunswick: Transaction Publishers, 2000).
  • DEGRAS, JANE, The Communist International 1919-1933: Documents vol. III (Londen: Frank Cass and Company, 1971).
  • ENTELIS, JOHN P., Pluralism and Party Transformation in Lebanon: Al-Kata’ib 1936-1970 (Leiden: Brill, 1974).
  • HIRSZOWICZ, LUKASZ, The Third Reich and the Arab East (Londen, Routledge, 1966).
  • HOPWOOD, DEREK, Syria  1945-1986: Politics and Society (Londen: Unwin Hyman, 1989), 87.
  • JANKOWSKI, JAMES, Egypt’s Young Rebels “Young Egypt”: 1933-1952 (Stanford: Hoover Institution Press, 1975).
  • OCHSENWALD, WILLIAM, FISHER, SYDNEY , The Middle East: A History (New York: McGraw-Hill, 2004).
  • PEARLMAN, MAURICE, Mufti of Jerusalem: The story of Haj Amin El Husseini (Londen: The Cornwall Press, 1947).
  • PRINZ, JOACHIM, Wir Juden (Berlijn: Reiss, 1934).
  • SCHWANITZ, WOLFGANG, Germany and the Middle-East: 1871-1945 (Princeton: Markus Wiener Publishers, 2004).
  • SHAHAK, ISRAEL, Jewish History – Jewish Religion: The weight of three thousand years (Londen: Pluto, 2008).
  • SIMON, REEVA, Iraq Between The Two World Wars: The Militarist Origin of Tyranny (New York: Columbia University Press, 2004).
  • THOMAS, HUGH, The Spanish Civil War (Middlesex: Penguin Books, 1977).

Artikelen

  • BORGESON, KEVIN, VALERI, ROBIN, ‘The Enemy of My Enemy is My Friend’, American Behavioral Scientist (51, 2007).
  • CAPLAN, NEIL, ‘Army of Shadows: Palestinian Collaboration with Zionism, 1917-1948’, The Middle East Journal (64, 2010).
  • DE LUCA, ANTHONY, ‘ ‘Der Grossmufti’ in Berlin: The Politics of Collaboration’, International Journal of Middle East Studies (10, 1979).
  • ESPOSITO, LUIGI, MURPHY, JOHN, ‘Desensitizing Herbert Blumer's Work on Race Relations: Recent Applications of His Group Position Theory to the Study of Contemporary Race Prejudice’, The Sociological Quarterly (40, 1999).
  • FRANZEN, JOHAN, ‘Communism versus Zionism: The Comintern, Yishuvism, and the Palestine Communist Party’, Journal of Palestine Studies (36, 207).
  • GERSHONI, ISRAEL, ‘Egyptian Liberalism in an Age of “Crisis of Orientation”: Al-Risāla’s Reaction to Fascism and Nazism, 1933-1939’, International Journal of Middle East Studies (31, 1999).
  • HIRSZOWICZ, LUKASZ, ‘Nazi Germany and the Palestine Partition Plan’, Middle Eastern Studies (1, 1964).
  • Al-KAYLANI, NABIL, ‘The Rise of the Syrian Ba'th, 1940-1958: Political Success, Party Failure’, International Journal of Middle East Studies (3, 1972).
  • KUPERMAN, RENAN, MAOZ, ZEEV, TERRIS, LESLEY, ‘What Is the Enemy of My Enemy? Causes and Consequences of Imbalanced International Relations, 1816-2001’, The Journal of Politics (69, 2007).
  • MATTAR, PHILIP, ‘The Mufti of Jerusalem and the Politics of Palestine’, Middle East Journal (42, 1988).
  • MATTAR, PHILIP, ‘The Role of the Mufti of Jerusalem in the Political Struggle over the Western Wall 1929-1929’, Middle Eastern Studies (19, 1983).
  • MELKA, R., ‘Nazi Germany and the Palestine Question’, Middle Eastern Studies (5, 1969).
  • NAJJAR, ORAYB AREF, ‘Falastin editorial writers, the Allies, World War II, and the Palestinian question in the 21st century’, Simile: Studies in Media and Information Literacy Education (4, 2003).
  • NICOSIA, FRANCIS, ‘Arab Nationalism and National Socialist Germany, 1933-1939: Ideological and Strategic Incompability’, International Journal of Middle East Studies (12, 1980).
  • OFER, PINHAS, ‘The Commission on the Palestine Disturbances of August 1929:Appointment, Terms of Reference, Procedure and Report’, Middle Eastern Studies (21, 1985).
  • PIPES, DANIEL, ‘Radical Politics and the Syrian Social Nationalist Party’, International Journal of Middle East Studies (3,1988).
  • SCHMIDT, H.D., ‘The Nazi Party in Palestine and the Levant 1932-1939’, International Affairs (28, 1952).
  • STREICKER, JOEL, ‘Army of Shadows: Palestinian Collaboration with Zionism, 1917-1948’, Shofar: An Interdisciplinary Journal of Jewish Studies (27, 2009).
  • WILD, STEFAN, ‘National Socialism in the Arab near East between 1933 and 1939’, Die Welt des Islams, New Series (25, 1985).
  • YISRAELI, DAVID, ‘The Third Reich and Palestine’, Middle Eastern Studies (7, 1971).
  • YISRAELI, DAVID, ‘The Third Reich and the Transfer Agreement’, Journal of Contemporary History (6, 1971).

Onrechtstreekse bronnen

  • ALPORT, GORDON., The nature of prejudice (Cambridge: Perseus Books, 1954) in BORGESON, VALERI.
  • BLUMER, H., ‘Race and prejudice as a sens of group position’, Pacific Sociological Review (1,1958) in BORGESON, VALERI.
  • GERSHONI, ISRAEL, ‘Beyond Anti-Semitism: Egyptian Responses to German Nazism and Italian Fascism in the 1930’s’, EUI Working Paper (2001) in ACHCAR.
  • Hannā, ʿAbdallah, Min al-Ittijāhāt al-Fikriyya fi Sūriyya wa Lubnān: Al-Nusf al-Awwal min al-Qarn al-ʿIshrīn (Damascus: Al-Ahāli, 1987) in ACHCAR.
  • HENKE, JOSEF, England in Hitlers Politischen Kalkül 1935-1939 (Boppard am Rhein: Boldt, 1973), in NICOSIA, The Third Reich and the Palestine Question. al-Jundī, Sāmī, Al-Baʿth (Beirut: Dār al-Nahār, 1969), in ACHCAR.
  • KHOURY, PHILIP, Syria and the French Mandate: The Politics of Arab Nationalism 1920-1945 (Londen: I.B. Tauris, 1987) in ACHCAR. Riḍwān al-Ḥilū, ‘Fi al-Qadāʾ ʿala al-Fāshistiyya al-Niḥāya al-Ḥatmiyya lil-Ṣahyūniyya’, Niẓāl al-shaʿb (1943) in ACHCAR.

Naslagwerken

  • Britannica Academic Edition
  • ESPOSITO, JOHN L., The Oxford Encyclopedia of the Modern Islamic World (Oxford: Oxford University Press, 1995).
  • ESPOSITO, JOHN, The Oxford Dictionary of Islam (Oxford: Oxford University Press, 2003).
  • GRESH, ALAIN, VIDAL, DOMINIQUE, The new A-Z of the Middle East (Londen: Tauris, 2004).
  • PHILIP MATTAR, Encyclopaedia of the Modern Middle East and North Africa – Second edition (New York: Macmillan Reference USA, 2004).

 Online bronnen

Arabische bronnen

Universiteit of Hogeschool
Arabistiek en islamkunde
Publicatiejaar
2011
Share this on: