Dat verklaard veel ... over de detectie van spelfouten tijdens het leesproces en de invloed van lexicale en sublexicale homofoondominantie hierop

Lien Van Abbenyen
Persbericht

Dat verklaard veel ... over de detectie van spelfouten tijdens het leesproces en de invloed van lexicale en sublexicale homofoondominantie hierop

 Waarom we niets aan dt-fouten kunnen doen

 

Spelling van Nederlandse werkwoordvormen is een blijvende kopzorg voor onze leerkrachten. Vooral dt- fouten blijken bijzonder resistent tegen de jarenlange intensieve training die leerlingen krijgen. Talloze mensen, taalkundig geschoold of niet, storen zich aan het voortdurend opduiken van deze fouten en beweren dat dit te wijten is aan een toegenomen nonchalance bij jongeren. Toch verscheen meer dan vijftig jaar geleden al een boek met de veelzeggende titel De tragedie der werkwoordsvormen (van der Velde, 1956). Het is dus géén recent verschijnsel. En zelfs zij die beweren dat je “de regels er gewoon moet instampen” worden soms op dt-fouten betrapt. Simpelweg niemand ontsnapt eraan, terwijl de spellingsregels voor Nederlandse werkwoordvormen eigenlijk heel eenvoudig zijn. “Spel wat je hoort” (en dat is toepasbaar voor meer dan 90% van alle werkwoordvormen), en als dat niet kan omdat de uitgang niet hoorbaar is, spel je de uitgang naar analogie met een werkwoordvorm waarvan je de uitgang wél kan horen. We spellen ik vind omwille van ik werk, zij biedt omwille van zij werkt, word jij omwille van werk jij en wij trachtten omwille van wij werkten.

De spellingsregels zijn eenvoudig, kinderen krijgen ze al van jonge leeftijd aangeleerd (tussen 8 en 12 jaar) en ze worden intensief getraind. Je zou dan toch verwachten dat dit geen problemen mag opleveren. Uit onderzoek blijkt echter dat zelfs zeer ervaren spellers (universiteitstudenten én hun professoren) dt-fouten maken en dat minder ervaren spellers véél meer fouten maken dan kan verwacht worden gezien de eenvoud van de spellingregels (Sandra, Frisson & Daems, 1999; Frisson & Sandra, 2002). Blijkbaar is het dus niet zo simpel, en passen spellers de spellingsregels niet zomaar blindelings en rechtlijnig toe. Dt-fouten worden dus niet (altijd) veroorzaakt worden door kennisgebrek of nonchalance. De structuur en werking van onze hersenen, de manier waarop we taal opslaan en verwerken – de cognitieve infrastructuur van taalgebruikers - speelt ook een belangrijke rol.

Onderzoek naar dt-fouten kan daarom gebruikt worden om de onderliggende mentale processen te bestuderen. In vroeger onderzoek werd onderzocht wat ons dt-fouten doet maken tijdens het spellen. Het blijkt dat dit bijna uitsluitend voorkomt bij homofone werkwoordsvormen, dat zijn werkwoordsvormen die hetzelfde klinken maar een ander spellingpatroon hebben (word/wordt, bedoelt/bedoeld). Beide vormen kunnen voorkomen in het Nederlands, maar komen nooit even vaak voor. Het is aangetoond dat beide homofone werkwoordvormen worden opgeslagen in onze hersenen (in het “mentale lexicon”, een deel van ons lange termijngeheugen), en een virtueel “tellertje” bij elke woordvorm bijhoudt hoe vaak je als taalgebruiker met dat bepaalde spellingspatroon geconfronteerd wordt. Wanneer een van beide spellingspatronen (opvallend) frequenter voorkomt dan de andere, dringt deze vorm zich als het ware op tijdens het spellen. Er gebeuren dus twee dingen tegelijk: in ons “werkgeheugen” wordt telkens opnieuw de vereiste werkwoordvorm berekend aan de hand van de spellingregels, maar ons mentale lexicon duwt de meest voorkomende vorm naar voren. Uit onderzoek blijkt dat in sommige situaties (onder tijdsdruk, of bij verminderde aandacht) het mentale lexicon in dit conflict de bovenhand neemt, en dat de meest voorkomende werkwoordvorm gespeld wordt, zowel op gepaste als ongepaste momenten. Dit fenomeen wordt homofoondominantie genoemd, en blijkt een van de hoofdoorzaken van dt-fouten.

Maar dt-fouten komen niet alleen voor in (spelling)testen, brieven, e-mails of sms’en, maar ook in krantenartikels, boeken en cursussen. Dat is opmerkelijk: die worden toch zorgvuldiger nagelezen? Blijkbaar is er nog een oorzaak voor de prominente aanwezigheid van dt-fouten, namelijk het moeizaam detecteren van deze fouten wanneer een schrijver zijn teksten naleest. In het huidig onderzoek werd aangetoond dat het precies hetzelfde effect van homofoondominantie is, dat ervoor verantwoordelijk is dat sommige geschreven dt-fouten meer of minder opvallen tijdens het leesproces en dus wel of niet gemakkelijk gecorrigeerd worden.

Om dit aan te tonen, kregen proefpersonen een aantal werkwoordvormen te lezen, zoals “hij vind”, “hij strijdt”, “hij grijdt” of “hij bedeid”. Ze moesten daarbij beoordelen of de aangeboden combinatie correct klonk, ongeacht of dit correct gespeld was of niet: zowel hij vindt als hij vind moest dus met JA beantwoord worden. Daarbij werd de reactietijd gemeten, die de proefpersoon nodig had om het antwoord te geven. Om te beslissen dat een foutief gespelde vorm toch correct klinkt, is meer tijd nodig dan bij dezelfde werkwoordvorm, correct gespeld. De foutieve spelling stoort dus het beslissingsproces. Maar het blijkt dat de nodige extra tijd, de mate van storing, niet altijd even groot is.

Bij een werkwoordvorm die het meest voorkomt met dt (“wordt” komt bijvoorbeeld 65x vaker voor in Nederlandse teksten dan “word”)  ontstaan zeer lange reactietijden bij het beoordelen van de foute vorm (“hij word”): de foute spelling valt enorm op en stoort het leesproces.

Maar bij een werkwoordvorm die het meest voorkomt met d (“strijd” komt bijvoorbeeld 30x meer voor dan “strijdt”) merken we bijna geen vertraging in reactietijd bij het beoordelen van de foutief gespelde vorm (“hij strijd”).

Hoogfrequente homofoonfouten worden dus blijkbaar minder goed opgemerkt dan laagfrequente homofoonfouten. Of nog: een spelfout merken we niet makkelijk op als het spellingpatroon vaak voorkomt. Omgekeerd zullen we niet snel over de dt-fout heen lezen als het een ongebruikelijk spellingpatroon is.

Er is nog een tweede vorm van spellingfouten die tot de categorie dt-fouten behoren, namelijk werkwoorden met een zwak prefix, zoals bedoelen en gebeuren. Deze werkwoorden hebben homofone werkwoordvormen tussen de 3e persoon enkelvoud en het voltooid deelwoord (bedoelt/bedoeld, gebeurt/gebeurd). Ook voor deze soort dt-fouten werd hetzelfde vastgesteld: hoe vaker de vorm voorkomt, hoe minder storend hij ervaren wordt bij het lezen en beoordelen, en hoe groter de kans dat we een dt-fout niet opmerken.

Samen bieden deze twee onderzoeken (over het spelproces en het leesproces) dus een verklaring waarom er zoveel fouten worden gemaakt tegen toch eenvoudige spellingregels: de opslag van homofone werkwoordvormen en hun frequentie in ons mentale lexicon veroorzaakt twee problemen. Tijdens het spelproces wordt onbewust het meest voorkomende spellingpatroon bevoordeeld, en daardoor vaak ten onrechte geselecteerd, en bovendien stellen we ons het minst vragen bij de meest voorkomende woordbeelden, zodat de kans afneemt dat we precies dat soort dt-fouten opmerken bij het (na)lezen.

 Wij zijn op die manier tweemaal slachtoffer van onze eigen hersenen: een eerste keer tijdens het spellen en daarna opnieuw tijdens het nalezen van de tekst. Niet verwonderlijk dus dat dt-fouten zo hardnekkig aanwezig zijn in onze spelling!

Bibliografie

 zie scriptie

Universiteit of Hogeschool
Master in de Taalkunde
Publicatiejaar
2010
Share this on: