Die te hooghe vliege ... Icarus in de 16de eeuwse Nederlanden

Heleen Schamp
Persbericht

Die te hooghe vliege ... Icarus in de 16de eeuwse Nederlanden

Die te hooghe vlieghen...

Icarus in de 16de eeuwse Nederlanden

door Heleen Schamp

 

Wie kent de jonge Icarus niet? In de Griekse mythologie ontsnapte hij samen met zijn vader Daedalus al vliegend aan de tirannie en uit het labyrinth van de Kretenzische koning Minos. Ondanks Daedalus' goede raad vloog Icarus echter te dicht bij de zon, de was die zijn vleugels bijeenhield smolt en de jongeling stortte in zee. Deze mythe werd via de Etrusken doorgegeven aan de Romeinen, van wie Ovidius in zijn Metamorfosen de bekendste versie schreef.

 

In haar eindverhandeling Die te hooghe vlieghen... onderzocht Heleen Schamp de bijzondere rol van dit verhaal in de kunst en literatuur van de 16de eeuwse Nederlanden. Het zwaartepunt van deze thesis ligt op het beroemde schilderij Landschap met de val van Icarus van Pieter Bruegel de Oude, waaraan vanuit een grondig onderzoek van de bepalende elementen een verrassende nieuwe interpretatie wordt gegeven. Dit schilderij kende een ruime navolging bij onder andere meesters als Hans Bol, Paul Bril en Josse de Momper. Vooral de herintroductie van de toeschouwers van Icarus' vlucht, namelijk de boer, de visser en de herder, maakte grote indruk. Zowel uit Bruegels drie werken rond deze mythe als uit die van zijn bewonderaars blijkt duidelijk het eigen karakter van de Nederlandse Icarusuitbeeldingen, dat voornamelijk gekenmerkt werd door een  nauwe samenhang met de ontwikkeling van de zelfstandige landschapsschilderkunst.

 

Verwijzend naar het labyrinth waaruit Icarus trachtte te ontsnappen, werd de wereld al sinds de Middeleeuwen voorgesteld als een doolhof en omgekeerd. Vanuit de christelijke visie was de mens immers in ballingschap in deze zondige wereld en moest hij via de 'cromloopende dwaelwegen der sonden' op weg naar de verlossing. Icarus' kortere uitweg is daarbij geen optie, zoals zijn dood ook aantoont. Eén van de hypotheses is dan ook dat deze thematiek ook in Bruegels schilderij aanwezig is onder de vorm van de golvende sporen, getrokken door de ploegende boer. Bewijzen hiervoor werden gevonden in de analogieën met de Italiaanse tekening Theseus voor het labyrinth, toegeschreven aan Maso Finiguerra, uit circa 1460-1470. Zo zien we in Bruegels schilderij enkel nog Icarus' beentjes uit het water steken, wat overeenkomt met de voorstelling van een eveneens verdrinkende Egeus in de Italiaanse tekening. Nochtans werd in de  16de eeuwse Nederlanden zowel in tekst als in beeld de voorkeur gegeven aan het moment van Icarus' val en niet aan zijn verdrinkingsdood, wat al de negatieve visie op deze figuur onthult. In Italië en in de 17de eeuwse Nederlanden daarentegen koos men de heroïsche vlucht of de voorbereiding daartoe.

 

Enkele argumenten voor deze pessimistische visie zijn te vinden in de geschiedenis van onze gewesten, die in deze eeuw een zeer woelige periode doormaakten. De opkomst van het protestantisme werd bloedig bestreden door de Spaanse koning Karel V en vanaf 1555 nog heviger door zijn zoon Filips II. Alsof staatsinquisitie, boekverbrandingen en censuur nog niet genoeg waren, stuurde deze na de Beeldenstorm in 1566 de hertog van Alva naar de Nederlanden, waar hij de Bloedraad oprichtte. De Noordelijke Nederlanden kwamen onder leiding van Willem van Oranje in opstand en konden zich uiteindelijk volledig onttrekken aan de Spaanse bezetting, terwijl het Zuiden in Spaanse handen bleef. Geplaagd door een economische crisis verlieten miljoenen burgers het land.

 

Vanaf het midden van de 16de eeuw werden Icarus' verschijningen steeds frequenter. Behalve dat het politieke en economische klimaat steeds ongunstiger werd, kenden de Noordelijke Renaissance en het humanisme in deze periode een ruimere verspreiding. Sommige verschijningsvormen van deze Renaissance, zoals de gedrukte versies van de Metamorfosen, embleemboeken en grote spreekwoordenverzamelingen, kwamen pas toen aan bod. Het moraliserende aspect was in deze publicaties zeer groot en voor dit doel gebruikte men vooral mythologische verhalen, waaronder dat van Icarus.

 

Op spreekwoordenprenten van het type De Blauwe Huyck en Al Hoy is hij zelfs de enige mythologische figuur. Hij wordt er begeleid door uitdrukkingen als 'Icare van bovê neder valt, doer te hooghe vliegê sy veerê verbrant' en 'Die te hooghe wilt vlieghen, die sal sij seluen bedrieghen', of 'desen die wilt vlieghen eer hy vleughelen heeft'. Zijn verhaal waarschuwt dan ook vooral tegen hoogmoed of overdreven ambitie, meer specifiek het streven naar verboden kennis, en moedigt het volgen van de gulden middenweg aan. Op kosmologisch niveau verwees Icarus dan weer naar de lucht als één van de vier elementen, bijvoorbeeld in een prent van Anton Wierix II. 

 

Naargelang de verschillende zedenlessen wordt Icarus in verband gebracht met andere personages of symbolen, die we samen tot één moraliserend complex kunnen rekenen. Zoals uit talloze voorbeelden blijkt, was het verhaal van Icarus verwisselbaar met dat van Phaeton, die werd neergebliksemd door de oppergod Jupiter toen hij te laag vloog met zijn vaders zonnewagen en zo de aarde dreigde te verbranden. Bernart van Orley plaatst ze in 1520 bijvoorbeeld samen in een ontwerp voor een wandtapijt. Beiden werden tot de ambitieuze 'hoghe klemmers' gerekend, waarvan onder andere de humanist Dirck Volckertsz Coornhert schrijft dat zij 'den zwaarsten val' zouden vallen. Deze populaire thematiek was deels ook de reden voor de talrijke voorstellingen van de Titanen- of van de Gigantenstrijd, of - nog algemener - van het Laatste Oordeel. Ook het rad van fortuin, symbool van het wisselvallige lot, werd vaak met Icarus in verband gebracht.

 

Daarnaast maken ook helse verdoemden als Tantalus en Ixion deel uit van hetzelfde complex. We zien ze samen met Icarus en Phaeton in een reeks gravures van Hendrick Goltzius naar een grotendeels verloren gegane schilderijencyclus van Cornelis Cornelisz van Haarlem, beide uit 1588. Dezelfde combinatie van figuren komt aan bod in een lied uit het Nieu Amsterdams Lied-Boeck van 1591. Daar verschijnt ook Bellerophon even ten tonele, terwijl gastoptredens in andere gevallen worden verzorgd door de Niobiden en indirect door Tityus, Sisyphus en de Danaïden. Op een geuzenpenning uit 1574 zijn Icarus en Lucifer dan weer letterlijk twee zijden van één medaille.

 

Hoewel God noch held, kwam Icarus in de 16de eeuwse Nederlanden uitzonderlijk frequent voor, en dit in alle takken van de kunstnijverheid. De interesse voor deze figuur werd gevoed door enerzijds de moeilijke economische, politieke en sociale situatie en anderzijds het humanisme met het christelijk en stoïcijns geïnspireerde moraliseren. Maar populariteit is relatief. Terwijl Daedalus een voorbeeldfunctie krijgt als volger van de gulden middenweg, is met Icarus zowel in een mythologische als religieuze context het brandend hellevuur nooit veraf.

 

Universiteit of Hogeschool
Letteren en wijsbegeerte
Publicatiejaar
2003
Share this on: