Kwaad voor kinderen. Holocausteducatie in het basisonderwijs.

Hendrik
Buckinx

Kwaad voor kinderen. Holocausteducatie in het basisonderwijs.

Door herinneringseducatie op te nemen in de vakoverschrijdende eindtermen van het Vlaamse secundair onderwijs, heeft het Vlaamse onderwijsbeleid het belang van deze onderwijsdoelstelling erkend. Traditioneel wordt aangenomen dat Holocausteducatie enkel mogelijk zou zijn in het secundair onderwijs. Leerlingen van de basisschool zouden de harde realiteit van de Holocaust intellectueel en emotioneel niet aankunnen. Het Vlaamse basisonderwijs heeft herinneringseducatie dan ook niet opgenomen in haar eindtermen. Deze masterscriptie evalueert de mogelijkheden en beperkingen van Holocausteducatie in het basisonderwijs en komt tot enkele verrassende inzichten.

De thesis beschrijft Holocausteducatie in het basisonderwijs als een tocht door een mijnenveld van controverses. Zo is er de controverse over de historische oorzaken van de Holocaust. Volgens het intentionalisme lag het antisemitisme van de nazi’s aan de basis van de Holocaust. Het functionalisme stelt daar tegenover dat de Holocaust het gevolg was van een reeks structurele oorzaken waaronder de moderniteit. De tweede basiscontroverse, het uniciteitsdebat, gaat over de impact van de Holocaust. Volgens de aanhangers van de uniciteit is de Holocaust een unieke joodse ervaring die fundamenteel onvergelijkbaar is met andere genocides. Voor de universalisten is de Holocaust de zoveelste genocide in wat sommigen omschrijven als de eeuw van de genocide. De derde basiscontroverse gaat over de vraag of Holocausteducatie een vorm van geschiedenisonderricht, dan wel van ethisch/religieus onderwijs moet zijn. Het traditionele standpunt is dat Holocausteducatie een soort van pavloviaanse ethische reflex zou opwekken bij de leerlingen. De werkbaarheid van dit gedecontextualiseerde accumulatiemodel wordt echter in vraag gesteld. Ethische attitudes blijken immers sterker beïnvloed te worden door de sociaal-economische achtergrond van de leerlingen en door de massamedia dan door onderwijs.

Deze drie basiscontroverses zijn van cruciaal belang voor de organisatie van Holocausteducatie. De keuze die de leerkracht maakt in deze controverses zal immers de concrete leerinhoud bepalen. De complexiteit en controversiële aard van de materie vereist bovendien dat de leerkrachten een zeer goed inzicht verwerven in de problematiek. Deze sterk gepolariseerde controverses worden omschreven als “mijnen” omdat de keuze waarvoor de leerkracht staat diverse risico’s inhoudt. Elke keuze voor een standpunt in de controverses leidt tot kritiek van de aanhangers van de afgewezen stelling. Elke benadering van de Holocaust die steunt op een specifiek standpunt geeft een vertekend beeld van de historische realiteit. Pogingen om de complexiteit inzichtelijk te maken, leiden tot simplistische verklaringen die het verwerven van inzicht in het waarom verhinderen. Tenslotte kan ook de keuze voor bepaalde pedagogische strategieën leiden tot contraproductieve resultaten.

De thesis biedt leerkrachten als het ware een GPS die hen aanduidt waar de mijnen liggen en hoe ze omzeild kunnen worden. Met dit doel voor ogen beschrijft de thesis een didactische methode die in de Angelsaksische wereld werd ontwikkeld voor het geschiedenisonderwijs en werd toegepast op Holocausteducatie. De methodiek van de “Historical empathy”, vertaald als “tijd-en plaatsgebondenheid”, is ondanks de wat misleidende term “empathy”, er niet op gericht om gevoelens van medeleven met daders en slachtoffers te ontwikkelen. De methode wil leerlingen wel helpen om diepte-inzicht te verwerven in een historische gebeurtenis vanuit de leef- en denkwereld van de historische actoren. De didactiek steunt op drie pijlers: het analyseren van primaire en secundaire historische bronnen, het contextualiseren van de verkregen informatie en het zelfstandig verwerken van die informatie. Studies hebben aangetoond dat leerlingen vanaf 10 jaar met deze methode kunnen werken, mits aangepaste begeleiding.

Deze innovatieve didactiek slaagt er in om de basiscontroverses te overstijgen. Holocausteducatie moet in de eerste plaats gericht zijn op het verwerven van historisch diepte-inzicht. Alleen door inzicht te verwerven in het waarom van genocidaal menselijk gedrag, kunnen ethische attitudes ontwikkeld worden. De methode overstijgt de sloganeske benadering van Holocausteducatie door de doelstelling bescheiden maar concreet te formuleren: leerlingen leren om kritisch en onafhankelijk (ethisch) te denken. De controverses inzake de intentionaliteit en de uniciteit worden overstegen door geen keuzes op te leggen aan de leerlingen, maar door hen de diverse opties aan te bieden en hen de kans te geven om na te denken over de complexiteit. Centraal in deze didactiek staat het afwijzen van het manicheïstische denken: de ingesleten denkstijl die de wereld in termen van wit-zwart benadert en het kwaad altijd bij de andere situeert. Ethisch leren denken, veronderstelt dat kinderen inzien dat het goede en het kwade geen tegenstellingen zijn, maar in elkaar verweven zijn en inherent aanwezig zijn in ieder individu.

Dit uitgangspunt sluit aan bij het filosofische, psychologische en juridische perspectief van de Holocaust. Deze drie benaderingen benadrukken het concept van de banaliteit van het kwaad, hetgeen niet begrepen mag worden als het minimaliseren van het kwaad, maar als de universele mogelijkheid van het kwaad. De joodse filosofe Hannah Arendt omschrijft het kwaad als het onvermogen om kritisch na te denken, zoals het geval was bij Eichmann, de slaafs gehoorzame nazibureaucraat. Ook het beruchte psychologische experiment van Milgram heeft bevestigd dat gewone mensen tot extreem geweld in staat zijn wanneer zij gezag kritiekloos aanvaarden. Het juridisch perspectief tenslotte benadrukt niet alleen de intentie om de slachtoffers van de Holocaust te dehumaniseren, maar ook de rol die het rechtssysteem en de bureaucratie gespeeld hebben in het sluipende proces van dehumanisering.

Conform het uitgangspunt van “Historical empathy” biedt de thesis geen perspectivistisch lessenpakket aan, maar een lesstructuur waarin de theoretische principes worden toegepast. Het model benadert de Holocaust vanuit het perspectief van de impact van de Holocaust op het dagelijkse leven van kinderen. Dit model biedt een concrete houvast, gaat er van uit dat zowel de leerlingen als de leerkrachten lerenden zijn en erkent de autonomie van de leerkracht als “gatekeeper” van het curriculum.

Deze thesis heeft de pedagogische krijtlijnen getrokken waarbinnen Holocausteducatie in de basisschool en het secundair onderwijs kan georganiseerd worden, maar wijst ook op de uitdagende beleidsvragen die de methode oproept. Is het Vlaamse onderwijs gericht op kennisverwerving of op het vermogen om zelfstandig (ethisch) te denken?  En is het beleid bereid om deze arbeidsintensieve en langetermijnpedagogie te financieren?

Download scriptie (573.21 KB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2011
Thema('s)