De aansprakelijkheid van de wetgevende macht: kan de wetgever een fout maken op grond van art. 1382 BW en art. 1383 BW?

Elisa
Fiata

"Het bloed van de prins is niet meer zo blauw als voorheen". Deze stelling van W. Van Gerven doelt op de overheidsaansprakelijkheid die zich der mate heeft geëvolueerd waardoor de overheid niet meer zo onaantastbaar is als voorheen. Als we nadenken over de overheidsaansprakelijkheid dient er in eerste instantie een onderscheid te worden geconstateerd tussen de uitvoerende macht en de wetgevende macht. M.b.t. de uitvoerende macht heeft de overheidsaansprakelijkheid zich op een duidelijke wijze ontwikkeld in de cassatierechtspraak. Vanuit de artikelen 1382 BW en 1383 BW werd er een brug gebouwd naar de overheidsaansprakelijkheid voor fouten van de uitvoerende macht. Wanneer men hierna botste op de vraag of deze evolutie zich op dezelfde wijze heeft voorgedaan voor de wetgevende macht bleek dit een hamvraag te zijn waarop nog geen duidelijk antwoord kan worden gegeven. Bepaalde rechtsleer  beweert dit antwoord te kunnen afleiden uit de cassatierechtspraak. Een Analyse van deze rechtspraak leert ons echter dat het niet duidelijk is of de redenering omtrent de overheidsaansprakelijkheid voor fouten van de uitvoerende macht kan worden doorgetrokken naar de overheidsaansprakelijkheid voor fouten van de wetgevende macht. Dit vormt de rechtsvraag die nader werd onderzocht in het rechtswetenschappelijk werkstuk. Het ophefmakend cassatiearrest van 10 september 2010 bracht een doctriniaire discussie op gang die tot op de dag van vandaag nog niet is uitgedoofd. 



Er is reeds veel inkt gevloeid over de kwestie of de overheidsaansprakelijkheid voor fouten van de wetgever nu effectief is bevestigd waardoor de algemene stelling kan worden verdedigd dat de wetgever een fout kan maken op grond van art. 1382 BW en art. 1383 BW. Bepaalde rechtsleer beweert het antwoord te kunnen afleiden uit het Sekten-arrest. Dit arrest opende echter enkel de algemene poort tot de overheidsaansprakelijkheid maar het Hof van Cassatie heeft deze aansprakelijkheid niet letterlijk gekoppeld aan de artikelen 1382 BW en 1383 BW waardoor de inhoud van de aansprakelijkheid voor fouten van de wetgever onduidelijk bleef. Voor de uitvoerende macht werd dit wel op een duidelijke wijze weergegeven in de cassatierechtspraak. In het mijlpaalarrest van 13 mei 1982 heeft het Hof van Cassatie de eenheid tussen onwettigheid en fout bevestigd. Dit betekende dat de schending van een hogere rechtsnorm door de uitvoerende macht ipso facto een fout impliceert in de zin van de artikelen 1382 BW en 1383 BW. In de latere cassatiearresten van 26 juni 1998 en 28 september 2006 werd deze eenheidsleer genuanceerd en werd de overheidsaansprakelijkheid gekoppeld aan modaliteiten die in lijn liggen met de ratio achter het privaatrechtelijk foutbegrip. Om een fout van de uitvoerende macht te kunnen weerhouden, moet er een schending zijn van een hogere rechtsnorm of een schending van het zorgvuldigheidscriterium. Wanneer er sprake is van aansprakelijkheid in hoofde van de uitvoerende macht geldt er dus een duaal systeem van rechtsbescherming aangezien de rechtzoekende zich kan wenden tot de burgerlijke rechter in de zin van het gemeen aansprakelijkheidsrecht alsook tot de Raad van State.



In 2010 kwam de onderliggende rechtsvraag naar voren wanneer een rechtzoekende werd veroordeeld tot het betalen van een belasting die gegrond werd op een ongrondwettige wet. De rechtzoekende vorderde een schadevergoeding en wilde de staat hiervoor aansprakelijk stellen. De fout lag in dit geval bij de wetgevende macht en al snel wierp zich de vraag op of dezelfde redenering omtrent de overheidsaansprakelijkheid voor de uitvoerende macht mutatis mutandis kon worden doorgetrokken naar de wetgevende macht. De burgerlijke rechter weigerde de schadevergoeding toe te kennen op grond van art. 1382 BW en art. 1383 BW en de zaak eindigde na een beroepsprocedure bij het Hof van Cassatie. Het Hof gaf geen duidelijk antwoord en liet de rechtsvraag open. Dit cassatiearrest bracht de doctriniaire discussie op gang of de overheidsaansprakelijkheid voor fouten van de wetgever kan worden gegrond op art. 1382 BW en art. 1383 BW. Bepaalde strekkingen beweren dit antwoord naast het Sekten-arrest ook te kunnen afleiden uit de cassatiearresten van 26 juni 1998, 28 september 2006 en 10 april 2014 waarbij het Hof modaliteiten toevoegde aan de overheidsaansprakelijkheid. In deze cassatierechtspraak deed zich de situatie voor waarbij de wetgever een wet uitvaardigde in strijd met een hogere rechtsnorm. Dit standpunt kan echter niet worden verdedigd aangezien deze rechtspraak niet ging over de situatie waarbij de wetgever de grondwet schendt. Enkel voor de situatie waarbij de wetgever een hogere rechtsnorm schendt andere dan de grondwet kan de redenering omtrent de overheidsaansprakelijkheid vanuit de artikelen 1382 BW en art. 1383 BW worden bevestigd.



Het feit dat het Hof van Cassatie in zijn arrest van 10 september 2010 twijfelt of de koppeling van een ongrondwettigheid aan art. 1382 BW en art. 1383 BW mogelijk is, toont aan dat het feit dat het om de wetgever gaat en om een ongrondwettigheid toch gevoelig lijkt te liggen. Uit het rechtswetenschappelijk onderzoek blijken een aantal vaststellingen die deze twijfel zouden kunnen verklaren. In eerste instantie bevindt de wetgever zich nog steeds in een bijzondere positie en de eigenheid van de wetgever mag niet uit het oog worden verloren. De wetgever behartigt het algemeen belang bij het uitvaardigen van wetgeving hetgeen zwaarder zou kunnen doorwegen dan het individueel belang bij het vorderen van een schadevergoeding. In tweede instantie treedt het Grondwettelijk Hof op als "watching dog" over de wetgever. De evolutie van het Arbitragehof tot een volwaardig Grondwettelijk Hof leidt ertoe dat het Grondwettelijk Hof een grote appreciatiemarge heeft in het al dan niet vernietigen van wetgeving wegens strijdigheid met de grondwet. De praktijk toont aan dat een wet in veel gevallen niet wordt vernietigd ookal is ze ongrondwettig. 



Concluderend kan er worden vastgesteld dat er naar de toekomst toe nog 1 cassatiearrest zou moeten volgen waar het Hof expliciet de overheidsaansprakelijkheid voor fouten van de wetgever bevestigt wanneer deze gelegen is in een ongrondwettigheid of in een lacune leges dat dezelfde gevolgen teweeg brengt als een ongrondwettigheid wegens de koppeling van een lacune leges aan het gelijkheidsbeginsel. 

Bibliografie

6. BIBLIOGRAFIE 6.1 Wetgeving 7.1.1 Wetgeving in de meest brede zin • Het Burgerlijk wetboek 21 maart 1804, BS 3 september 1807, 0. • De gecoördineerde wetten op de Raad van State 12 januari 1973, BS 21 maart 1973, 3461. • Wet 28 juni 1983 houdende de inrichting, de bevoegdheden en de werking van het Arbitragehof, BS 8 juli 1983, 8911. 7.1.2 Wetgeving in formele zin • Gecoördineerde Grondwet 17 februari 1994, BS 17 februari 1994, 4054. • Bijzondere Wet 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, BS 7 januari 1989, 315. 7.1.3 Parlementaire voorbereidingen • Ontwerp van wet houdende de inrichting, de bevoegdheid en de werking van het Arbitragehof, Parl. St. Senaat, 1981-1982, nr. 246/2. 7.1.4 Adviezen • Adv. 52 1627/001 bij het ontwerp van wet houdende de inrichting, de bevoegdheid en de werking van het Arbitragehof, P. VAN OMMESLAGHE, J. VERBIST, 19 september 2008. 6.2 Rechtspraak 7.2.1 Europees Hof van Justitie • HvJ 5 maart 1996, nr. C-46/93 en nr. C-48/93, ECLI:EU:C:1996:7. • HvJ 19 november 1991, nr. C-6/90 en nr. C-9/90, ECLI:EU:C:1991:428. • HvJ 15 juli 1964, nr. C-6/64, ECLI:EU:C:1964:66. • HvJ 16 december 1960, nr. C-6/60, ECLI:EU:C:1960:48. 7.2.2 Annotaties bij rechtspraak Hof van Justitie • HvJ 19 november 1991, nr. C-6/90 en nr. C-9/90, ECLI:EU:C:1991:428, SEW 1993, 93-101, noot D. CURTIN. 7.2.3 Grondwettelijk Hof • GwH 8 juli 1993, nr. 56/93. • GwH 13 oktober 1989, nr. 23/89. • GwH 2 februari 2005, nr. 27/2005. • GwH 15 mei 1996, nr. 31/96. • GwH 15 december 2011, nr. 187/2011. • GwH 31 juli 2008, nr. 111/2008. 7.2.4 Hof van Cassatie • Cass. 22 augustus 1940, pas. 1940, 205. • Cass. 23 juli 1849, Pas. 1849, 443. • Cass. 5 november 1920, Pas. 1920, 193. • Cass. 20 april 1950, Pas. 1950, 517. • Cass. 7 maart 1963, Pas. 1963, 21. • Cass. 26 april 1963, Pas. 1963, 182. • Cass. 27 mei 1971, Pas. 1971, 959. • Cass. 19 december 1980, Pas. 1980-1981, 449. • Cass. 13 mei 1982, Pas. 1981-1982, 1134. • Cass. 26 juni 1998, RCJB 2001, 21-28. • Cass. 21 december 2001, JLMB 2002, 1032. • Cass. 8 april 2003, P.02.1165.N. • Cass. 25 oktober 2004, NJW 2004, 1316-1318. • Cass. 1 juni 2006, C.05.0494.N. • Cass. 28 september 2006, NWJ 2007, 319-320. • Cass. 10 september 2010, NWJ 2011, 425-426. • Cass. 10 april 2014, C.11.0797.N. • Cass. 30 april 2015, C.120637.F. 7.2.5 Franse Hof van Cassatie • Cour de Cassation, 5 novembre 1996, Bull. 94-14.798. 7.2.6 Annotaties bij cassatierechtspraak • Cass. 10 september 2010, NWJ 2011, 426, noot S. GUILLIAMS. • Cass. 10 september 2010, TFR 2011, 197-201, noot S. GUILIAMS. • Cass. 10 september 2010, RW 2010-2011, 1726-1729, noot P. POPULIER. • Cass. 10 september 2010, CDPK 2011, 292-298, noot A. WIRTGEN. • Cass. 13 mei 1982, RCJB 1984, 19, noot. RO. DALCQ. • Cass. 26 juni 1998, RCJB 2001, 28-72. noot. B. DUBUISSON. 7.2.7 Hof van Beroep • Brussel 2 oktober 2008, RABG 2009, 613. 6.3 Rechtsleer 7.3.1 Boeken • ALEN, A., De Trias politica ruimer bekeken, Brussel, Larcier, 2000, 121 p. • MAES, G., De afdwingbaarheid van sociale grondrechten, Antwerpen, Intersentia, 2003, 523 p. • MAST, A., DUJARDIN, J., VAN DAMME, M. en VAN DE LANOTTE, J, Overzicht van het Belgisch administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2014, 1459 p. • MOERENHOUT, R. en POPULIER., P., “Art. 1 Bijz. W. 6 januari 1989 [op het Grondwettelijk Hof]” in POPULIER, P. (eds.), Publiek procesrecht: artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2011, 1-89. • OPDEBEEK, I., Rechtsbescherming tegen het stilzitten van het bestuur, Brugge, Die Keure, 1991, 482 p. • POPULIER, P., Procederen voor het Grondwettelijk Hof, Antwerpen, Intersentia, 2008, 426 p. • POPULIER, P., Democratisch regelgeven, Antwerpen, Intersentia, 2001, 326 p. • POPULIER, P., Rechtszekerheid als beginsel voor behoorlijke regelgeving, Antwerpen, Intersentia, 1997, 663 p. • POPULIER, P., “De Rechtspraak van het Arbitragehof over lacunes in de wetgeving” in ALEN. A. (eds.), Twintig jaar Arbitragehof, Mechelen, Kluwer, 2005, 76-88. • SCHOLSEM, J.C., “La cour d’arbitrage et les lacunes législatives” in ARTS. A. (eds.), De verhouding tussen het Arbitragehof, de rechterlijke macht en de Raad van State, Brugge, die Keure, 2006, 213-237. • STIJNS, S., Verbintenissenrecht, Brugge, die Keure, 2013, 152 p. • VAN DORMAEL, K.J., Het Grondwettelijk Hof: rechter of regelgever, analyse van de draagwijdte van de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof, Brussel, Larcier, 2015, 117 p. • VANDENBERGHE, H., VAN OEVELEN, A., VUYE, H. en WYNANT, L., Overheidsaansprakelijkheid, Brugge, Die Keure, 2005, 295 p. • VANSWEEVELT, T. en WEYTS, B., Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 935 p. • VAN GERVEN, W., Hoe blauw is het bloed van de prins? De overheid in het verbintenissenrecht, Antwerpen, Kluwer, 1984, 88 p. • VAN OEVELEN, A. en POPULIER, P., “De aansprakelijkheid van publiekrechtelijke rechtspersonen voor ondeugdelijke wetgeving in het Publiekrecht” in ALEN, A., BOES, M., DERUYCK, F. (eds.), Publiekrecht: de doorwerking van het publiekrecht in het privaatrecht, Gent, Mys en Breesch, 1997, 75-127. • VAN OEVELEN, A., De overheidsaansprakelijkheid voor het optreden van de rechterlijke macht, Antwerpen, Maklu, 1987, 495 p. • VERRIJDT, W., “De plicht tot uitvoering van arresten van het Grondwettelijk Hof door de wetgever” in ALEN, A. en ENSOTTIAUX, S. (eds.), Leuvense staatsrechtelijke standpunten 2, Brugge, Die Keure, 2010, 305-396. • VUYE, H., “Overheidsaansprakelijkheid wegens het doen en laten van de wetgever. Van Europees recht naar Belgisch recht: een (te) grote stap?” in VANDENBERGHE, H., VAN OEVELEN, A., VUYE, H., WYNANT, L. (eds.), Overheidsaansprakelijkheid, Brugge, Die Keure, 2005, 125-204. 7.3.2 Tijdschriften • BATAILLE, H., en PAEMEN, G., “Het arbitragehof: een volwaardig Grondwettelijk Hof”, Jura Falconis 1986-1987, 499-526. • DE KEZEL, E., “Ongrondwettige norm is geen bewijs van fout wetgever”, Juristenkrant, 24 november 2010, afl. 218, 3. • GLANSDORFF, F., “L’indemnité réparatrice: une nouvelle compétence du conseil d’Etat vue par un civiliste”, JT 2014, 474-479. • GOOSSENS, J. en HAECK, Y., “Opvulling en lacunes in de wetgeving: evolutie van het Grondwettelijk Hof in België van negatieve tot positieve wetgever” TVCR 2014, 350-362. • LAMBRECHTS., W., “Het zorgvuldigheidsbeginsel in de rechtspraak in verband met de overheidsaansprakelijkheid”, RW 1979-1980, 1409. • MAES, G., “Sancties bij een door het Arbitragehof vastgestelde ongrondwettige afwezigheid van wetgeving”, RW 2003-04, 1201-1209. • MAES, G., “Algemene zorgvuldigheidsnorm en aansprakelijkheid voor de wetgevende macht”, NJW 2004, 398-404. • MUYLLE, K., “Overheidsaansprakelijkheid voor een fout van het parlement na het “Sektenarrest” van het Hof van Cassatie”, TBR 2006-2007, 438-441. • POPULIER, P., “Rechtsbescherming tegen discriminerende wetgeving, de rol van het Arbitragehof en de mogelijkheden tot rechtsherstel door rechter en wetgever” RW 2006-2007, 244-245. • POPULIER, P., “De visie van het Grondwettelijk Hof op de verhouding tussen de Grondwet en het internationale recht: een discussie op gang gebracht door het arrest van het Grondwettelijk Hof nr. 26/91” CDPK 2007, 227-243. • POPULIER, P., “Beginselen van behoorlijke wetgeving in de rechtspraak” TPR 1995, 1049-1114. • THEUNIS, J., “De exceptie van onwettigheid: op zoek naar een verloren evenwicht” TBP 2011, 260-274. • VANDENBERGHE, H., “De beleidsmatige reactie op arresten van het Grondwettelijk Hof”, CDPK 2010, 360-375. • POPULIER. P., “Het Grondwettelijk Hof: Belgische restauratie noch Vlaams voorvechterschap” Juristenkrant, 2015, afl. 312, 13. • VANDENBERGHE. H., “Overheidsaansprakelijkheid” in VAN QUICKENBORNE., M en VANDENBERGHE., H. (eds.), Overzicht van rechtspraak. Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad. 2000-2008, TPR 2010, 2013-2097. • VAN OEVELEN, A., “De aansprakelijkheid van de staat, de gewesten en de gemeenschappen voor onrechtmatige wetgeving”, TVW 2006, 400-416. • VAN OMMESLAGHE, P. en VERBIST, J. “Overheidsaansprakelijkheid voor optreden van de wetgevende macht”, TBP 2009, 3-24. • VERSTRAELEN, S., “Toen barstte de bom, het Grondwettelijk Hof handhaaft in een prejudicieel arrest de gevolgen van een vastgestelde ongrondwettigheid”, RW 2011-2012, 1230-1241. • VERSTRAELEN, S., “De lastige positie van een bestuur na de ongrondwettigheidverklaring van een regelgevende norm: hoe een duidelijk antwoord verloren geraakt in een veelheid van opvattingen” TBR 2012, 332-350. • VERJANS, E. “Buitencontractuele aansprakelijkheid voor schending persoonlijkheidsrechten”, RW 2013-14, 522-536. 7.3.3 Doctoraatschriften • SOMERS, S., Mensenrechten en buitencontractuele aansprakelijkheid, onuitg. Doctoraatsthesis V.U. Brussel, 2015. 7.4 Overige • MADDENS. B. , “Het machtigste parlement van België”, http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/opinieblog/opinie/1.2361963, (consultatie: 8 juni 2015). • BOONE. R., “Een diverser Grondwettelijk Hof voor meer legitimiteit en kwaliteit” onuitg. opgenomen in jura, 25 februari 2016. 7.5 Bijlagen • Noot onder Cassatie 30 april 2015 – C.12.0637.F

Download scriptie (1.06 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Hasselt
Thesis jaar
2016
Promotor(en)
Prof. Dr. Stijn Verbist