Het is al geen nieuws dat er veel mensen zijn die drie of meer talen spreken. Het is bijna typisch dat men in Vlaanderen Nederlands als moedertaal heeft en daarnaast nog Engels en Frans kent. De meesten gebruiken Engels wel vaker en dus wordt deze taal actiever dan het Frans. Hoe werken deze talen samen?
Er zijn ten minste twee kampen van linguïsten die verschillende meningen hebben over de invloed van de talen over elkaar die een mens spreekt. Sommige zeggen dat de talen geen invloed op elkaar kunnen hebben omdat maar één taal actief kan zijn en de andere blijven «uitgeschakeld». Als iemand bijvoorbeeld Nederlands leest, zijn alle andere talen (Frans en Engels enz.) «uitgeschakeld».
Er zijn ook andere taalkundigen die menen dat talen met elkaar een soort wedstrijd beginnen voor elk woord als een mens maar één van zijn talen gebruikt. Dit wil zeggen dat wanneer iemand Nederlands leest, ook Frans en Engels constant actief zijn.
Hoe gebeurt het in werkelijkheid? Storen de talen elkaar of helpen zij elkaar als zij tegelijkertijd actief zijn?
Hierbij kan een psycholinguïstisch onderzoek helpen. In ons onderzoek hebben we speciaal naar het samenwerking van verschillende talen gekeken. Natuurlijk werden er veel experimenten uitgevoerd door diverse linguïsten. Ons onderzoek hebben wij opnieuw georganiseerd en op die manier dat het andere dimensies van de gestelde vragen opent.
Het is veel eenvoudiger dan het klinkt. Er zijn natuurlijk verschillende types van psycholinguïstische onderzoeken maar de «populairste» ervan worden gesteund door een computer. Op de computer wordt een speciaal programma geïnstalleerd (DMDX van Foster&Foster), welke door de onderzoekers gekozen woorden in hoofdletters voorstelt in een wit op zwart scherm. Het experiment wordt in een geluiddichte ruimte uitgevoerd opdat de omgeving geen storende factor vormt. Aan de computer wordt een gamecontroller gebonden (dezelfde van Sony Playstation) zodat de deelnemers op elk woord reageren en daarvoor bepaalde toetsen indrukken. Het programma registreert reactie per woord in milliseconden.
In deze omstandigheden kan een experiment geen uren duren omdat een mens niet lang geconcentreerd kan blijven. Daarom hebben we als onderzoekers goed aan de woorden en de opmaak van het onderzoek gewerkt.
Om de talen in samenwerking te bekijken, moeten we contactpunten van deze talen vinden. Eenvoudig gezegd, in de experimenten werden vier typen woorden gebruikt:
Op de gamecontroller hebben we titel geplakt «GO» op de knop rechts bovenaan. De linkshandigen moesten de gamecontroller omdraaien zodat de «GO» knop linksboven is. Alle experimenten worden in het Engels uitgelegd met schriftelijke instructies in het Engels. Voor alle woorden die de deelnemer als Engels beschouwt, moet hij of zij de «GO» knop drukken alzof hij / zij op dit woord schiet. De andere woorden moet men gewoon laten passeren. De computer registreert de reactietijd vanaf de verschijning van het woord tot de knop wordt gedrukt. De opdracht bestond erin om zo snel mogelijk en correct mogelijk te reageren.
Wat was eigenlijk nieuw in dit onderzoek? Ten eerste hebben we het grote onderzoek in 4 experimenten verdeeld. Om dat voor de deelnemers haalbaar te maken, hebben we ze in twee groepen verdeeld. Elke groep kreeg twee experimenten zodat we ze met elkaar kunnen vergelijken.
Groep 1. Dertig studenten van de Universiteit Antwerpen die Nederlands als moedertaal spreken, regelmatig Engels gebruiken en Frans op school hebben geleerd.
Het eerste experiment was geïnspireerd door de experimenten van Dijkstra, Timmermans en Schriefers. Ze waren overtuigd dat de talen op elkaar invloed hebben en niet «uitschakelbaar» zijn. We hebben ook Engels / Nederlandse homografen gebruikt, die we met puur Engelse woorden vergeleken. Daarnaast hadden we Nederlandse vulwoorden om evenwicht te creëren. Zo kreeg elke deelnemer een idee dat er evenveel Nederlandse en Engelse woorden zijn.
Het tweede experiment was helemaal nieuw. In het experiment haden we Engels / Nederlandse en Engels / Franse cognaten; Engelse controlewoorden en Nederlandse vulwoorden. Het was helemaal nieuw om drie talen – waarvan het Frans was ‘verborgen’ – in één experiment te gebruiken. Ja, goede vraag. Hoe kan je een taal ‘verbergen’? In het experiment hadden we Engels als voertaal, daarnast nog Nederlands om evenwicht te creëren. Frans was alleen aanwezig in de Engels / Franse cognaten en omdat ze perfect Engelse woorden waren, moeten de deelnemers daarop schieten. Het wordt ook niet gezegd welke typen woorden aanwezig zijn in het experiment. Dus de deelnemers weten niet over het Frans en de taal moet «uitgeschakeld» worden indien mogelijk. Zo kunnen wij in de resultaten zien of het Frans was uitgeschakeld of niet.
Groep 2. Dertig andere studenten van de Universiteit Antwerpen die Nederlands als moedertaal spreken, regelmatig Engels gebruiken en Frans op school hebben geleerd.
Het eerste experiment was met dezelfde Engels / Nederlandse homografen en Engelse controlewoorden als bij het eerste experiment in groep 1. Maar in deze groep werd het evenwicht gecreëerd met Franse vulwoorden. Zo hadden deelnemers geen idee dat Nederlands ook aanwezig is in het experiment. Zo was het Nederlands een «verborgen» taal bij het experiment en kon het uitgeschakeld worden.
Het tweede experiment was met dezelfde Engels / Nederlandse en Engels / Franse cognaten; Engelse controlewoorden als bij het tweede experiment in de groep 1. Maar in deze groep werd het evenvicht weer gecreëerd met Franse vulwoorden. Zo hadden de deelnemers geen idee dat Nederlands weer een «verborgen» taal van het experiment was.
En het interessantste werk komt met resultatenbewerking. Hier moeten we opletten om alles juist te analyseren, vergelijken en contrasteren. Eigenlijk is dat weer iets van wetenschap, namelijk Statistiek. Maar dat is helemaal niet zo moeilijk als het klinkt.
Ten eerste moesten wij alle fouten uit de gegevens halen: als de deelnemers constant op verkeerde woorden drukken of tijdens het experiment helemaal niet reageren.
We gebruiken de term ‘gemist’, als de deelnemers niet reageren op een Engels woord (ook als dat in een andere taal bestaat). Als de deelnemers op een niet Engels woord klikken, noemen we dat ’vals alarm’. We zijn meer geïnteresseerd in «gemist» op verschillende Engelse woorden. Van alle experimenten blijkt dat de deelnemers altijd meer op internationale homografen of cognaten missen dan op puur Engelse controlewoorden (Zie tabel 1)
TABEL 1
Experimenten
Typen woorden
Groep 1
Groep 2
Experiment 1
Int homografen
81.7%
90.72%
controlewoorden
96.3%
95.18%
Experiment 2
cognaten
96.39%
94.29%
controlewoorden
98.15%
96.98%
Nu komt volgende vraag. En wat zal dit zeggen? Eigenlijk heel eenvoudig. Alle deelnemers maken gemiddeld meer fouten op «twijfelwoorden» (internationale homografen of cognaten) dan op puur Engelse woorden. Zo concluderen wij dat precies deze woorden die in meer dan één taal voorkomen, een probleem in het begrijpen van de taal creëren. Dit betekent dat telkens een mens een «twijfelwoord» leest, hij begint te denken of het ergens thuishoort. Bijvoorbeeld, als de deelnemer «rug» leest, begint hij direct twijfelen of het woord toch nog in het Engels bestaat of hij vergist zich omdat het woord in het Nederlands goed is. Hetzelfde gebeurt met de woorden wild, parent enz.
Reactietijden creëren de illusie dat het zo wetenschappelijk is. Hieronder wordt het heel eenvoudig uitgelegd. We splitsen nu alle experimenten in twee delen. Eerst bekijken we experimenten met internationale homografen en dan met cognaten.
In Tabel 2 zien we reactietijden in milliseconden op homografen en controlewoorden in twee groepen (Dat waren telkens de eerste experimenten in beide groepen).
TABEL 2
Typen woorden
Groep 1
Groep 2
Int homografen
827ms
704ms
controllewoorden
614ms
606ms
verschil
213ms
98ms
De reactie op controlewoorden wordt beschouwd als een gewone reactie op Engelse woorden (ca. 606-614 ms). Als het woord in een andere taal bestaat, moet de deelnemer langer nadenken of om op dit woord te reageren kost het hem milliseconden tijd. Interessant is dat in Groep 1 Nederlands ook aanwezig was in het experiment (in vulwoorden) en natuurlijk stoorde het meer als de deelnemers moesten reageren. Maar in Groep 2 was Nederlands nergens aanwezig behalve homografen (Nederlands was «verborgen» taal). En toch was Nederlands nog storend in het beslissen over de woorden.
In Tabel 3 zien we reactietijden in milliseconden op cognaten en controlewoorden in twee groepen (Dat waren telkens tweede experimenten in beide groepen).
TABEL 3
Typen woorden
Groep 1
Groep 2
Engels / Nederlandse cognaten
737ms
631ms
controllewoorden
616ms
623ms
verschil
121ms
8ms
Engels / Franse cognaten
624ms
741ms
controllewoorden
592ms
618ms
verschil
32ms
98ms
Hier zien we ook een verschil in de reactietijden. Het is weer evident dat de deelnemers op de cognaten trager reageren dan op controlewoorden.
Als we de resultaten per groep bekijken, zien we weer verschil tussen aanwezige en «verborgen» talen. Als de taal aanwezig was, stoorde zij meer dat wanneer de taal «verborgen» was. Maar als de taal «verborgen» is, is zij nog steeds actief om gebruikt te worden.
En welke betrekking heeft dit onderzoek voor ons taalgebruik? Misschien als we gewoon onze talen niet te veel aandacht geven, gebeurt een menging met elkaar. En alleen aandachtig en actief werk aan elke taal wordt beloond door een volwassen en intelligent taalgebruik.